TER Trans Electronic Railways Benelux Het analoge bloksysteem
Voor info m.meeberg5@chello.nl of tel.+31(0)186-611378
 Current page : Home      Produkten / Produkte      Blok- en functiekaarten

Inleiding

Een baanvak wordt verdeeld in een aantal blokken. Elk blok bestaat uit een deel van het spoor, en het sein op het einde van dit spoorstuk. Elk van deze blokken is onderverdeeld in drie delen, een snelheidsstuk (V), dit is het eerste deel van de blok, daarna komt het remstuk (R ) en het stopstuk (S).

Voor elke blok is een kaart 610.00 nodig.

 

 

Plaats van het sein

Het sein wordt op het einde van een blok geplaatst. Naargelang het treinstelsel is dit aan de linker- of de rechterzijde :

  • de belgische en de britse spoorwegen rijden links,
  • de rest van de europese spoorwegen rijden rechts.

Bij wissels komt het sein altijd VOOR de wissel

Isolaties

Op het begin van de blok zijn beide sporen voorzien van een isolatie. In de rijrichting is de linkerrail de massa. Deze wordt voor elke blok met de kaart 610.00 verbonden. De rechterrail is in drie stukken verdeeld : het snelheidstuk (V), het remstuk ( R), en het stopstuk (S). Deze worden van elkaar gescheiden, en elk met de blokkaart verbonden. Deze verbindingen zijn voor elk type kaart dezelfde.

Is er bij het begin of op het einde van een blok een wissel, dan is de isolatie op de twee benen van de wissel.

 

De lengte van een blok

Bij de echte spoorwegen komt de lengte van een blok ongeveer overeen met tien maal de hoogst toegelaten snelheid. Is de max snelheid 150 km/h, dan is de lengte van de blok 150 * 10 =1500 meter.

Dit komt ook ongeveer overeen met drie maal de lengte van een passagierstrein van 12 wagons.

Op de modelbaan is dit een goede vergelijking, maar soms wordt de lengte van een blok verminderd tot de lengte van de langste trein, maar mag zeker niet kleiner zijn dan de langste trein.

 

De snelheid van een trein

De snelheid van de treinen bij het TER-systeem is zowel regelbaar voor het ganse circuit als per blok afzonderlijk. De regeling voor het ganse circuit wordt geregeld met de stabiblok (TER 610.91) die besproken wordt bij de electrische aansluitingen, of per blokkaart afzonderlijk. Dit kan nodig zijn wanneer op dit blok werken worden uitgevoerd, of als het spoor erg bergop of bergaf loopt.

De maximum snelheid over het ganse circuit, ingesteld met de stabiblok (TER 610.91) heeft voorrang op de maximum snelheid per blok (TER 610.00).

 

De snelheid waarmee de trein over de verschillende blokken en wissels zal rijden, is daarna enkel het gevolg van de stand van de signalen. Door een groen licht rijd de trein op de hoogste snelheid, en vertraagd voor een geel signaal. De overgang van hoge naar lage snelheid, of andersom, gebeurt zonder bruske versnelling of vertraging, zelfs wanneer die overgang gebeurt over verschillende blokken.

 

De werking van een blok

 

De snelheidszone : V

De snelheidszone is het gedeelte van de blok waar de trein in de normale rijrichting binnenkomt. Zijn lengte is niet bepaald, en hangt enkel af van de grootte van de blok. Wanneer de trein uit een blok met hoge snelheid met een groen signaal binnenkomt, wijzigt de snelheid niet. Was het overschreden signaal echter geel, dan zal de trein over de ganse blok progressief afremmen over de volledige lengte van de blok. Indien noodzakelijk zal het systeem een te trage trein progressief op snelheid brengen, bijvoorbeeld indien het gele sein groen wordt.

Hiermee zien we dat de term Snelheidszone een zeer relatieve betekenis heeft, gezien de verschillende snelheden naargelang de stand van de seinen.

De Remzone : R

De remzone is het deel van de blok die volgt op de snelheidszone. Vanaf dit deel vertraagt de trein bij het naderen van een geel sein. Bij een groen sein blijft de snelheid van de trein ongewijzigd, en bij een rood sein zal de trein nog verder vertragen, zodat hij stapvoets de stopzone kan binnenrijden. Zowel optrekken als afremmen gebeurt in deze zone progressief. De afremming kan op de blokkaart ingesteld worden met een potentiometer, naargelang de lengte van de stopzone, het merk van de gebruikte trein, en het profiel van de baan. De lengte van de remzone, is normaal tussen 30 en 200 cm, naargelang de lengte van de volledige blok.

De stopzone : S

De stopzone is het derde en laatste deel van de blok, aan de voet van het sein. Zijn lengte is bepaald door de lengte van het eerste voertuig. Bij groen sein, zal de snelheid van de trein ongewijzigd blijven. Bij geel sein zal de trein het signaal met verminderde snelheid overschrijden. Bij rood sein zal de trein met de eerste wagon of locomotief vlak voor het sein halthouden. Zie ook "de samenstelling van de trein".

Rijgedrag van de trein na stoppen

Wanneer het sein op groen komt, zal de trein na een korte reactietijd zich langzaam in beweging zetten. De versnelling kan nu gebeuren over verschillende blokken. Wanneer de trein met de eerste locomotief of wagon in de volgende blok komt, valt het sein terug op rood (deze blok is nu ook bezet), maar de trein rijdt rustig verder! De overgang van de ene naar de andere blok gebeurt zonder horten of stoten. Door de onderlinge communicatie tussen de verschillende blokkaarten is de volgende blokkaart reeds op de hoogte van de snelheid van de binnenkomende trein.

Komt het sein geel, zoals bij een wissel, dan zal de trein niet op volle snelheid komen, maar langzaam vertrekken. Is het volgende sein ook geel, dan zal de trein traag blijven rijden tot aan het volgende sein.

Is het volgende sein rood, dan zal de trein traag rijden tot aan de volgende stopzone, en daar stilvallen.

De samenstelling van de trein

Opdat de blokkaarten zouden kunnen weten wat het begin van de trein is, moet het eerste rijtuig ofwel een locomotief zijn, ofwel een wagon met verlichting, ofwel voorzien van "gegrafiteerde" assen. Dus een verbruiker.

Het laatste rijtuig moet ofwel een locomotief zijn, of een wagon met verlichting, of een wagon met sluitverlichting.

Verder speelt het geen rol of de locomotief vooraan, in het midden, of achteraan de trein is. Het maakt ook niet uit of er n of meer locomotieven gebruikt worden, zoals bij "dubbele tractie".

De lengte van een trein met dubbele tractie of een duwtrein mag niet langer zijn dan de lengte van de kortste blok.

op de sporen, maar liefst drie of meer blokken voor de in te regelen blok, zodanig dat hij met de hoogste snelheid zal binnenrijden. Plaats nu ook de stabiblok TER910.91 op de hoogste snelheid, en in de vooruitstand.

Regel nu de blokkaart zodanig af, dat de locomotief ongeveer 30 cm voor de stopzone tot stilstand komt. Dit zal niet vanaf de eerste maal goed zijn, herhaal daarom deze procedure een paar maal, tot het resultaat goed is. Herhaal dit voor elke blokkaart.

De minimumsnelheid

Plaats opnieuw het sein op rood, door een verlichte wagon op de blok na de in te regelen blok te plaatsen. Plaats nu Uw locomotief die het slechts traag rijdt, op drie blokken voor de in te stellen blokkaart. Regel de stabiblok TER 610.91 terug op de hoogste snelheid in de vooruitstand. De locomotief zal nu veel te vroeg stilvallen. Regel dit bij door de minimum instelling naar rechts te draaien, zodanig dat de locomotief met een zo traag mogelijke snelheid de stopzone binnenrijdt om daar te stoppen. Herhaal deze procedure een paar maal om tot een goed resultaat te komen. Doe dit nu ook voor alle andere blokken.

De infobus

Naast de databus bevindt zich de infobus. Hiermee kan men verbinding maken met een bedieningspaneel. De aansluitingen zijn genummerd van 1 tot 10,

  • Klem 1: dit is een plus, voor het aansluiten van externe toebehoren
  • Klem 2: door een schakelaar van het ON-OFF-(ON) type, TER 000.00 tussen klem 1 en klem 2 zorgt men ervoor dat het rode sein niet meer terugkeert naar geel of groen bij het verlaten van de blok. Vb bij de ingang van een station. Nadat een trein het station is binnengereden moet men dan zelf de volgende trein het station laten binnenrijden. Hiervoor moet de schakelaar in de OFF-stand staan. In de ON-stand komt het sein telkens terug op geel of groen, zoals bij een gewone blok in een baanvak. In de (ON)-stand zet men het sein telkens nmalig op groen of geel, indien de volgende blok niet bezet is.
  • Klem 3: voor het op rood zetten en houden van het bloksein met schakelaar TER-000.13 tussen klem 1 en klem 3.
  • Klem 4: is enkel van toepassing bij de blokkaart 610.50 voor een kruispunt beveiliging.
  • Klem 5: voor de melding van een blokbezetting. Door aansluiting van deze klem aan de terugmelding TER 810.00 of een rechtstreekse LED tussen deze klem en massaklem (-) van de stabiblok TER 610.90 of TER 910.91.
  • Klem 6: voor de selectieve terugmelding van de stopzone (S). Door aansluiting van deze klem aan een wisselkaart, kan men de trein automatisch de wissels laten bedienen.
  • Klem 7: voor de selectieve terugmelding van de remzone (R). Door aansluiting van deze klem aan een wisselkaart, kan men de trein automatisch de wissels laten bedienen.
  • Klem 8: voor de selectieve terugmelding van de snelheidszone (V). Door aansluiting van deze klem aan een wisselkaart, kan men de trein automatisch de wissels laten bedienen.
  • Klem 9 en 10 is niet in gebruik.

De stabiblok

De stabiblok zorgt ervoor dat de wisselspanning van de transformator wordt omgezet in een afgevlakte gelijkspanning, om de blokkaarten te voorzien van de nodige energie. Dit gebeurt via de "databus".

Van deze stabiblokken zijn er twee versies, de TER 610.90 en de regelbare TER 610.91.

De TER 610.90

Deze stabiblok zet de wisselspanning van de transformator om in een gelijkspanning. Hij is bedoeld voor kleine spoorcircuits, en is niet voorzien van een kortsluitbeveiliging. Het is ook niet mogelijk om de rijrichting van de treinen of hun snelheid te wijzigen.

Bij een spoorcircuit dient de "databus" van de laatste blokkaart verbonden te worden met de databus van de eerste blokkaart. Hiertoe is de stabiblok TER610.90 voorzien van een langere 10-polige kabel met TER-connector. Deze verbinding wordt dan via de databus van de stabiblok gemaakt.

Aansluitingen

Langs de ene zijde van de kaart is de databus voorzien. Deze 10-polige aansluitingen zijn dezelfde als bij de blokkaart 610.00 en hebben dezelfde functie.

Aan de andere zijde van de kaart zijn er een paar aansluitklemmen. Langs de rechterkant zijn er twee klemmen om de transformator op aan te sluiten. Dit kan een TER trafo zijn (TER 118.06). Deze transformator is reeds voorzien van een zekering. Indien een andere transformator gebruikt wordt, moet hij voorzien zijn van de nodige beveiligingen.

Aan de linkerzijde zijn er klemmen voorzien om een gelijkstroom van de stabiblok te gebruiken voor accessoires. Dit zijn de klemmen 1 en 2.

Op klem 3 kan de plus van een handbediend spoorstuk aangesloten worden. Hiermee kan men een handbediende trein in het TER bloksysteem laten binnenkomen zonder horten of stoten.

De TER 610.91

Deze stabiblok zet de wisselspanning van de transformator om in een gelijkspanning. Hij is bedoeld voor grotere circuits, en is beveiligd tegen kortsluiting en overbelasting. Op het controlepaneel is zowel de rijrichting als de snelheid over de ganse baan instelbaar. Net zoals de stabiblok TER 610.90, is langs de ene zijde de "databus 1" voorzien om de aansluiting met de blokkaarten te vormen. Bijkomend is hier de "databus 2". Hierop kan een tweede reeks blokkaarten aangesloten worden om de baan in twee richtingen te laten berijden. Hierbij is de aansluiting tussen de blokkaart en de sporen iets anders. Meer daarover in het hoofdstuk "dubbele rijrichting".

Langs de andere kant van de "databus 1" is ook nog een aansluiting voorzien voor het controlepaneel.

Hiervoor wordt een 10-polige kabel van de nodige lengte voorzien van 2 TER-connectoren. Hierbij wel oppassen voor de polariteit van de 2 connectoren.

Aan de andere zijde van de kaart zijn er een paar aansluitklemmen. Aan de rechterzijde zijn er twee klemmen om de transformator op aan te sluiten. Aangezien deze stabiblok dient voor grotere circuits, moet ook de transformator een voldoende groot vermogen kunnen leveren. Dit kan met de transformator TER-118.06. Deze transformator is voorzien van zekeringen en levert 120VA bij 18V. Indien een andere transformator gebruikt wordt, moet hij voorzien zijn van de nodige beveiligingen.

Aan de linkerzijde zijn er klemmen voorzien om een gelijkstroom van de stabiblok te gebruiken voor accessoires. Dit zijn de klemmen 1 en 2.

Op klem 3 kan de plus van een handbediend spoorstuk aangesloten worden. Hiermee kan men een handbediende trein in het TER bloksysteem laten binnenkomen zonder horten of stoten.

Klem 4 is hetzelfde als klem 3, maar voor de andere rijrichting.

Op klem 5 kan een extern signaal aangesloten worden om de stabiblok om te polen.

Op deze kant van de printkaart staan ook nog twee rode LEDs. Deze lichten op bij een overbelasting of kortsluiting. De ene voor de rijspanning en de andere voor het electronica gedeelte. Deze twee meldingen worden overgenomen op het bedieningspaneel.

Het bedieningspaneel

Het bedieningspaneel wordt met een 10-polige kabel verbonden met de stabiblok TER-610.91

Bij het bedieningspaneel hoort een frontplaat uit zwart zelfklevend polycarbonaat.

Deze frontplaat kan tevens dienst doen als matrijs om de gaten in de plaat te boren waar de drukknoppen, de draaiknoppen en de LEDs komen.

Op dit bedieningspaneel zijn er twee drukknoppen, voor het bepalen van de rijrijrichting van de treinen. De rijrichting is zichtbaar door de twee LEDs, een groene voor de vooruitstand en een gele bij het achteruitrijden.

De stabiblok zorgt ervoor dat de wisselspanning van de transformator wordt omgezet in een afgevlakte gelijkspanning, om de blokkaarten te voorzien van de nodige energie. Dit gebeurt via de "databus".

Van deze stabiblokken zijn er twee versies, de TER 610.90 en de regelbare TER 610.91.

De TER 610.90

Deze stabiblok zet de wisselspanning van de transformator om in een gelijkspanning. Hij is bedoeld voor kleine spoorcircuits, en is niet voorzien van een kortsluitbeveiliging. Het is ook niet mogelijk om de rijrichting van de treinen of hun snelheid te wijzigen.

Bij een spoorcircuit dient de "databus" van de laatste blokkaart verbonden te worden met de databus van de eerste blokkaart. Hiertoe is de stabiblok TER610.90 voorzien van een langere 10-polige kabel met TER-connector. Deze verbinding wordt dan via de databus van de stabiblok gemaakt.

Aansluitingen

Langs de ene zijde van de kaart is de databus voorzien. Deze 10-polige aansluitingen zijn dezelfde als bij de blokkaart 610.00 en hebben dezelfde functie.

Aan de andere zijde van de kaart zijn er een paar aansluitklemmen. Langs de rechterkant zijn er twee klemmen om de transformator op aan te sluiten. Dit kan een TER trafo zijn (TER 118.06). Deze transformator is reeds voorzien van een zekering. Indien een andere transformator gebruikt wordt, moet hij voorzien zijn van de nodige beveiligingen.

Aan de linkerzijde zijn er klemmen voorzien om een gelijkstroom van de stabiblok te gebruiken voor accessoires. Dit zijn de klemmen 1 en 2.

Op klem 3 kan de plus van een handbediend spoorstuk aangesloten worden. Hiermee kan men een handbediende trein in het TER bloksysteem laten binnenkomen zonder horten of stoten.

De TER 610.91

Deze stabiblok zet de wisselspanning van de transformator om in een gelijkspanning. Hij is bedoeld voor grotere circuits, en is beveiligd tegen kortsluiting en overbelasting. Op het controlepaneel is zowel de rijrichting als de snelheid over de ganse baan instelbaar. Net zoals de stabiblok TER 610.90, is langs de ene zijde de "databus 1" voorzien om de aansluiting met de blokkaarten te vormen. Bijkomend is hier de "databus 2". Hierop kan een tweede reeks blokkaarten aangesloten worden om de baan in twee richtingen te laten berijden. Hierbij is de aansluiting tussen de blokkaart en de sporen iets anders. Meer daarover in het hoofdstuk "dubbele rijrichting".

Langs de andere kant van de "databus 1" is ook nog een aansluiting voorzien voor het controlepaneel.

Hiervoor wordt een 10-polige kabel van de nodige lengte voorzien van 2 TER-connectoren. Hierbij wel oppassen voor de polariteit van de 2 connectoren.

Aan de andere zijde van de kaart zijn er een paar aansluitklemmen. Aan de rechterzijde zijn er twee klemmen om de transformator op aan te sluiten. Aangezien deze stabiblok dient voor grotere circuits, moet ook de transformator een voldoende groot vermogen kunnen leveren. Dit kan met de transformator TER-118.06. Deze transformator is voorzien van zekeringen en levert 120VA bij 18V. Indien een andere transformator gebruikt wordt, moet hij voorzien zijn van de nodige beveiligingen.

Aan de linkerzijde zijn er klemmen voorzien om een gelijkstroom van de stabiblok te gebruiken voor accessoires. Dit zijn de klemmen 1 en 2.

Op klem 3 kan de plus van een handbediend spoorstuk aangesloten worden. Hiermee kan men een handbediende trein in het TER bloksysteem laten binnenkomen zonder horten of stoten.

Klem 4 is hetzelfde als klem 3, maar voor de andere rijrichting.

Op klem 5 kan een extern signaal aangesloten worden om de stabiblok om te polen.

Op deze kant van de printkaart staan ook nog twee rode LEDs. Deze lichten op bij een overbelasting of kortsluiting. De ene voor de rijspanning en de andere voor het electronica gedeelte. Deze twee meldingen worden overgenomen op het bedieningspaneel.

Het bedieningspaneel

Het bedieningspaneel wordt met een 10-polige kabel verbonden met de stabiblok TER-610.91

Bij het bedieningspaneel hoort een frontplaat uit zwart zelfklevend polycarbonaat.

Deze frontplaat kan tevens dienst doen als matrijs om de gaten in de plaat te boren waar de drukknoppen, de draaiknoppen en de LEDs komen.

Op dit bedieningspaneel zijn er twee drukknoppen, voor het bepalen van de rijrijrichting van de treinen. De rijrichting is zichtbaar door de twee LEDs, een groene voor de vooruitstand en een gele bij het achteruitrijden.

Ook staan er twee draaiknoppen. De ene voor de snelheid bij het vooruit rijden, de andere voor het achteruitrijden. De snelheid van het achteruit rijden is altijd lager dan het vooruit rijden. Dit betekend ook dat wanneer de draaiknop voor vooruit op de laagste snelheid staat, er ook niet achteruit kan gereden worden!!

Onderaan zijn er twee rode LEDs. deze lichten op bij overbelasting of kortsluiting in het rijstroom- of electronica-gedeelte. Deze LEDs lichten ook op bij kortsluiting of overbelasting bij een stabiblokvolger (TER-610.92)

De TER 610.92

Deze stabiblok is gelijk aan de TER 610.91. Enkel heeft deze uitvoering geen bedieningspaneel.

Hij is enkel bedoeld om in grote circuits een extra transformator te kunnen aansluiten.

Voor het bijplaatsen van deze stabiblok wordt de databusverbinding tussen twee kaarten ontkoppeld, en omgelegd via de databus van de stabiblok TER 610.92. Op deze stabiblok wordt op dezelfde manier als bij de TER 610.91 een transformator aangesloten.

De bediening van de stabiblok TER 610.92 gebeurt met de bediening van de eerder geplaatste stabiblok TER 610.91. Hiervoor wordt een 10-polige kabel voorzien van twee TER-connectoren gebuikt.

Deze kabel wordt op de eerste stabiblok (TER 610.91) aangesloten op de lintkabel die vertrekt boven de aansluiting naar het bedieningspaneel. Op de stabiblokvolger (TER-610.92) wordt hij aangesloten op de plaats die op een TER-610.91 voorzien is voor de kabel naar het bedieningspaneel.

 

Bij een kortsluiting of overbelasting van deze stabiblokvolger, zal er een led oplichten op de kaart. Deze melding wordt overgenomen op het bedieningspaneel van de eerste stabiblok.

Uitbreiden met een station

Om onze baan van vier blokken uit te breiden met een station, worden eerst twee wissels en een zijspoor geplaatst. Hou ook rekening met de isolaties zoals beschreven op pagina 1.

Soorten wissels

De inrit en de uitritwissel zijn in het echte spoorwegnet mechanisch dezelfde. Ook op de kleine spoorweg is dit zo wat de sporen betreft. Om de wissels te verleggen zijn er verschillende manieren.

Een eerste is met de hand, maar voor een automatische baan is dit geen oplossing. Daarom zijn de wissels uitgerust met een electrische aandrijving. Ook daarin zijn er verschillende soorten: met een relais, met een motor, of een PECO-aandrijving. Voor elk van deze soorten is er een andere versie van TER-kaarten nodig.

Er is ook een verschil tussen de inrit en de uitritwissels van een station. Bij de inrit van een station staat er n sein, dat rekening houdt met de twee sporen die in het station naast elkaar liggen. Bij de uitritwissel staan twee seinen die rekening houden met het ene spoor achter het station. Voor de automatisering is dat dus ook iets anders.

In het kleine spoor is dus een kaart nodig voor de inrit (van n naar twee). Dit is de TER 622.10. Dit nummer wordt gevold door de letter P (voor PECO-aandrijving); de letter M (voor motoren); of de letter N (Normaal) voor alle andere wissels.

Voor de uitritwissel (van twee naar n), is een andere kaart nodig. Dit is de TER 622.20, gevolg door de letters P (PECO-aandrijving); M (voor motoren) of de letter N (normaal) voor alle andere wissels.

 

Aansluiten databus

Deze aansluiting is voor de drie types (N, M en P) gelijk. Voor het in de juiste volgorde plaatsen van de kaarten, volgt het type kaart de spoorbaan. Men plaatst de blokkaarten van het baanvak, de inritwissels, de blokkaarten voor het station, de uitritwissels, en de kaarten voor de andere

baanvakken.

 

In deze opstelling is kaart D de inritwissel, kaart E het zijspoor in het station, kaart F het hoofdspoor van het station, en kaart G de uitritwissel. Duidelijk is te zien dat de databus van het hoofdspoor vertrekt en aankomt op het midden van de wisselkaarten, in het verlengde van de databus van de blokkaarten, terwijl voor het zijspoor de databusverbinding buiten deze lijn valt.

 

Stations met meerdere sporen

Indien een station uit meerdere sporen bestaat, worden meerdere wisselkaarten na elkaar geplaatst.

De verbindingen van de databus zijn dan te zien op de volgende tekening. Hierbij is een station met vier sporen getekend, waarvan twee sporen uitgerust zijn met een stationskaart, en twee sporen met een gewone blokkaart. men kan echter elke combinatie maken met meer of minder stationskaarten, naargelang men al dan niet wil kunnen rangeren op deze sporen.

 

 

 

Belangrijkste aansluitingen en uitlezingen

Langs de ene kant van de wisselkaart is de databus reeds aangesloten op de vorige en de volgende

kaarten. Aan de andere kant van de wisselkaart zitten alle aansluitingen naar de wissel en naar de bediening van de wisselkaart. Eerst komen alle symbolen die op elke wisselkaart aanwezig zijn.

Een eerste belangrijk symbool is de uitlezing van de stand van de wissel.

 

Naast dit symbool staan op de wisselkaart drie LEDs, in verschillende kleuren.

De groene LED licht op wanneer volgens de interne logica van de wisselkaart de wissel rechtdoor ligt.

De gele LED licht op wanneer volgens de interne logica van de wisselkaart de wissel afgebogen ligt.

Indien bij de N-versie eindgeschakelde wissels worden gebruikt, zal de electronica automatisch de stand van de wissel controleren, en de juiste LED doen oplichten. Dit zal dan de stand van de seinen voor de wissel bepalen, en het gedrag van de treinen beinvloeden.

De rode LED licht op wanneer de wisselkaart de wissel(straat) geblokkeerd houdt. Zie "blokkering".

Blokkering

 

Bij een open contact is de wissel steeds verlegbaar, ook als het sein op groen staat, of wanneer er een trein over de wissel passeert. Dit is iets dat bij de grote spoorwegen niet mag kunnen gebeuren, en dus is het mogelijk om dit bij de TER-wisselkaarten ook onmogelijk te maken.

Om dit te bereiken is het voldoende om op de wisselkaart dit contact te sluiten, en op de TER-blokkaart voor de wisselstraat het sein op rood te zetten vooraleer de wisselstraat te leggen. Plaatst men dan het sein voor de wisselstraat op groen, dan is de wisselstraat geblokkeerd tot er een trein gepasseerd is.

 

 

Type seinen

 

Op de wisselkaart kan de keuze gemaakt worden voor het soort seinen.

Voor de seinen van de NMBS, NS en de SNCF (geel bij afbuigende wissel en groen bij rechtdoor), dient het contact gesloten te zijn.

Voor de duitse (DB) seinen dient het contact open te zijn.

 

 

 

 

 

Aansluiten van een wissel

Deze is afhankelijk van het type wissels.

De TER-622.10N en TER-622.20N

Aan een wissel met een relais hangen er drie draden: de eerste is een gemeenschappelijke. Deze wordt verbonden met de plus van de stabiblok TER 610.91 of TER 610.92. Dit is de "access. Output"

op klem 2.

 

Aan deze klemmen worden de twee verleggingsdraden aangesloten.

Nu moet er nog gecontroleerd worden of de wissel in dezelfde richting ligt als de interne logica in de wisselkaart.

De interne logica is zichtbaar door de LEDs op de rand van de wisselkaart.

Indien eindgeschakelde wissels worden gebruikt vervalt deze controle. Indien later de wissel met de hand verplaatst wordt,

dus zonder gebruik van een drukknop, dan zal de electronica in de wisselkaart de stand van de seinen en het rijgedrag van de trein daaraan aanpassen.

 

 

 

 

De TER-622.10P en TER-622.20P

 

Aan de rechtse twee aansluitingen worden de verleggingsdraden van de Peco-wissels aangesloten.

Aan een van de twee linkse aansluitingen wordt de massa van de Peco-wisseltransformator aangesloten. Met de tweede aansluiting kan dan een verbinding gemaakt worden met een volgende wisselkaart.

De gemeenschappelijke draad van de Peco-wissel wordt dan aangesloten op de plus van de Peco-transformator.

De stand van de wissel dient overeen te komen met de LED-uitlezing. Indien dit na het verleggen van de wissel niet het geval is, dan is het nodig om de twee verleggingsdraden op de wisselkaart van plaats te verwisselen.

 

 

Opgelet:

Om de kaart-electronica te beschermen dient U over de PECO-spoelen de twee bijgeleverde dioden te solderen.

De kathodes (witte ring op de dioden) komen aan de gemeenschappelijke plus van de trafo

 

 

 

De TER-622.10M en TER-622.20M

 

 

Aan deze twee schroeven worden de beide draden van de wisselmotor aangesloten.

 

Het kan nodig zijn de twee draden te verwisselen, omdat de positie van de wissel bepaald wordt door de mechanisch constructie tussen motor en wissel.

De stand van de wissel dient overeen te komen met de LED-uitlezing op de wisselkaart. Het dient dan ook aanbeveling om eerst n wissel aan te sluiten, deze te controleren, door de wisselstand te verleggen, en dan te zien of dit juist is, en voor de andere wissels dezelfde draadkleur te gebruiken.

 De wisselkaarten voor wissels met motoren, hebben nog een afregeling voor de draaisnelheid van de motoren.

 

Aan de achterzijde van de wisselkaart, ongeveer ter hoogte van het hiernaast afgebeelde symbool, vindt U een opening

(van 3 mm). Met een kleine schroevendraaier kan met een regelknop de draaisnelheid van de motor ingesteld worden.

 

 Power On Reset

Bij het opstarten van de baan, zal er een controle gebeuren om de mechanische stand van de wissel en het systeemgeheugen van de TER-wisselkaart op elkaar af te stemmen.

Om de transformator niet te overbelasten, is het beter om de wissels elk om beurt te controleren.

Met deze instelknop wordt de tijd bepaald die verloopt tussen het aanschakelen van de voeding en het (eventueel) verleggen van de wissel. Door alle wisselkaarten iets anders in te stellen is de transformator minder zwaar belast.

De vertraging is met deze instelling instelbaar van 1 tot 9 seconden.

 

 

 

Nu is de wisselkaart reeds met de andere kaarten verbonden via de databus, en is de wissel aangesloten op de wisselkaart.

Nu moet er nog een aansluiting gemaakt worden naar de bediening van de wisselkaart, en (eventueel) naar het optisch paneel.

Dit gebeurt via de "EXT.DATABUS", via een TER-connector.

Op de frontplaat van de wisselkaart is elk van deze tien aansluitingen genummerd, en ook via een lijntje verbonden met een verklarend icoontje.

Voor een minimum-installatie is enkel de pulsverleggingsingang op pin 6 noorzakelijk.

Duitse signalisatie uitgang (pin 1)

 

Aan deze min-uitgang kan het gele sein van de duitse seininrichting (LED-seinen met een gemeenschappelijke plus) aangesloten worden.

 

Dit sein zal enkel werken indien de contacten bij het "signalisatie-type" open zijn, dus geen zwarte jumper geplaatst.

  

Blokkeringsinfo ingang (pin 2)

 

Om een blokkering van de wissel mogelijk te maken, moet dit contact verbonden worden met de infobus van de vorige kaart. Dit gebeurt met klem 8 (info V), klem 7 (info R) of klem 6 (info S).

De automatische wisselstraatblokkering werkt enkel met een kaart TER-610.40, of TER-610.00, indien deze kaart is voorzien van een schakelaar om het rood sein vast te zetten, en de jumper van deze kaart is verwijderd. Het sein van deze blok moet dus op rood blijven nadat het spoorvak niet meer bezet is.

Aan de hand van dit signaal beslist de kaart of de wissel al dan niet kan verlegd worden. Dit is zichtbaar via de LED-uitlezing,

Ook is het nodig dat op de wisselkaart de contacten van "blokkering" kortgesloten zijn.

Om deze blokkering TIJDELIJK op te heffen: zie pin 9 & 10

 

 

 

TTL computer uitgang (pin 3)

Op deze uitgang staat een spanning van 0 Volt indien de wissel afgebogen ligt, en 5 Volt (bij 1 mA) indien deze rechtdoor ligt.

Deze uitgang wordt gebruikt om de wisselmelding aan Uw computer door te melden.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Automatische verleggings-ingangen (pin 4 & 5)

 

Een plus-niveau op deze ingangen verlegt de wissel naar de corresponderende stand (pin 4: afgebogen, pin 5: rechtdoor).

Dit kan gebruikt worden bij spookstationtoepassingen en automatische treinsturingen.

Volgens wens wordt pen 4 en/of pin 5 aangesloten aan de desbetreffende uitgang van de Infobus nrs. 6-7-8 van een blokkaart, zodat een bezetmelding van dit spoorstuk automatisch de wissel verlegt, of aan een wisselstraat-bedienings-systeem.

 

 

 

 

Puls verleggingsingangen (pin 6)

 

Telkens wanneer een positieve puls aan deze ingang aangeboden wordt, zal de wissel van stand veranderen, indien de kaart de wissel niet geblokkeerd heeft.

Indien de kaart de wissel blokkeert is dit zichtbaar door het oplichten van de rode LED op de kaart.

Voor handbediening van de wisselstand wordt de ingang 6 via een pulsschakelaar vb TER-000.11 aangesloten aan de plus-uitgang (access. output) nr 2 van de stabiblok.

 

 

 

 

 

 

 

LED wisselstand terugmeldingen pin 7& 8)

 

 

Als terugmelding van de wisselstand kan een LED op het bedieningspaneel aangesloten worden. De plus van de LED wordt dan verbonden met de stabiblok (access output op klem 2), terwijl de massa van de LED voor afgebogen stand aangesloten wordt op klem 7. De massa van de LED voor de rechtdoorstand wordt dan verbonden met klem 8.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Info ingangen (pin 9 & 10)

 

Bij een plus-niveau op klem 9 wordt het sein aan het AFGEBOGEN spoor op rood gezet.

Bij een plus op klem 10 wordt het sein van het RECHTDOOR sein op rood gezet.

Indien BEIDE seinen op rood gezet worden, ligt de wissel vrij om te verleggen. De blokkeringsLED zal doven, (indien de blokkering functioneel is). Hiervoor kan een plus gehaald worden op de output access van klem 2 op de stabiblok.

Door een plus af te takken van de infoUITGANG van een andere wisselkaart, kan men zo kruisingen en/of splitsingen beveiligen.

 

De stationskaart.

Op een baanvak, kan men met de blokkaart TER 610.00 zelf een trein doen stoppen door het sein op rood te plaatsen. Men kan er ook een sein op rood laten staan, nadat de trein de volgende blok reeds verlaten heeft. Voor een station is dit niet voldoende. Men moet er ook kunnen rangeren.

Daarom is er een stationskaart TER 610.40. Deze kaart is voorzien van een bedieningspaneel. Dit bedieningspaneel wordt via een 10-polige kabel verbonden met de kaart TER 610.40, op de connector naast de databus: "control 610.40". deze kabel wordt niet meegeleverd, omdat de lengte ervan niet bekend is. Deze kabel maakt U door twee TER-connectoren te plaatsen op een 10-polige kabel van de juiste lengte.

Bij dit bedieningspaneel hoort een frontplaat uit zwart zelfklevend polycarbonaat. Deze frontplaat kan tevens dienst doen als matrijs om de gaten in de plaat te boren waar de schakelaars en de draaiknop komen.

In het midden staan twee schakelaars naast elkaar. Links staat een stukje spoor getekend. Met de schakelaar ernaast wordt gekozen voor het automatisch of handbediend laten functioneren van de stationskaart. Indien deze schakelaar op "hand" staat, komt het sein voor deze blok op rood te staan, er mag dan immers geen trein binnen op dit spoor. Rechts staat een sein afgebeeld. Deze schakelaar heeft drie standen. In de bovenste stand werkt het sein automatisch, dus zoals bij een gewone blokkaart. In de middenstand blijft het sein rood nadat de trein de volgende blok reeds verlaten heeft. Om daarna het sein eenmalig terug op geel of groen te zetten, drukt men deze schakelaar naar beneden in de derde stand. Daarna keert de schakelaar terug in de middenstand.

Met de bovenste schakelaar kiest men om vooruit of achteruit te rijden, indien de "hand/aut" schakelaar op "hand" staat. Met de draaiknop wordt dan de snelheid van de trein geregeld.

Aansluiting van de databus, het spoor, de seinen en de infobus is dezelfde als de blokkaart

TER-610.00. Hierdoor is het gemakkelijk om later een gewone kaart te vervangen door een stationskaart.

 

 

Het kort spoorstuk 610.10

Deze kaart dient om spanning op de sporen te krijgen, tussen twee wissels. De volgende figuur maakt dit duidelijker.

 

 

 

Op de tekening is te zien dat er tussen de isolaties aan de wissels, iets nodig is om spanning op het kort spoorstukje te krijgen. Dit wordt opgelost door gebruik te maken van een "kortspoorstuk-kaart".

Dit is een kaart die geen seinen stuurt, en op het spoor de zelfde spanning geeft als de voorgaande blok.

Hij vormt als het ware een verlengstuk van het stopstuk van de vorige kaart.

 

De "databus" maakt een verbinding tussen de twee wissels, en er lopen slechts twee draden uit de EXT.DATABUS naar het spoor. Met deze kaart kan slechts in n richting gereden worden tussen de wissels.